woensdag 14 september 2016

De Deugden – Krachten van het Nieuwe Christendom / Verantwoording en rekenschap van de vertaler/uitgever



Noot vooraf: Deze gecorrigeerde tekst stamt uit de nieuwe editie van De Deugden en is aangevuld met directe links naar verdiepend en ander literatuur. De teksten tussen twee haakjes zijn afkomstig van de voetnoten die hier anders helemaal achterin te vinden zouden zijn. De belangrijkste aanvulling, die dus niet in de boekversie staat, is de passage aan het eind over de Willehalm Ridderorde van het Woord (i.o.), een m.i. voor het eerst in het Nederlands vertaalde passage uit de toespraak van Rudolf Steiner die hij gehouden heeft bij de grondsteenlegging van het Eerste Goetheanum op 20 september 1913 in Dornach, Zwitserland over de “ahrimanische [d.w.z. satanische]  aanstorm van de Moren” en hoe deze destijds fysieke strijd nu als een geestesstrijd te voeren is.


Deze nieuwe editie van De Deugden van de Duitse filosoof/antroposoof Herbert Witzenmann met de nieuwe ondertitel Krachten van het Nieuwe Christendom werd op de openingsdag van de van 18 september tot 18 december 2016 durende tekst- en schilderijententoonstelling De Deugden – Krachten van het Nieuwe Christendom in het cultureel centrum De Uelenspieghel te Uffelte, Drenthe door de vertaler/uitgever gepresenteerd en wel als een verdere bijdrage aan de in 2014 begonnen herkerstening van de Lage Landen én dit jaar aan de viering van het Bosch-500 jaar in het kader van de Willehalm Ridderorde van het Woord (i.o.).

I.

In de 9de eeuw trokken de zegevierende strijdkrachten van de Frankische keizer Karel de Grote op naar het hoge noorden en stelden de overwonnen vrijheidslievende Friezen en Saksen voor het blok: zich bekeren tot het christendom of de dood. Duizenden kozen voor het laatste en werden pardoes onthoofd, totdat Alcuinus, de spirituele leraar van keizer Karel en zijn hele Karolingische Rijk hem bewoog de doodstraf voor het heidendom in te trekken. En zo kon onder dit keizerlijk patronaat de heilige Liudger, die bekend staat als de apostel van de Friezen en een leerling was van Alcuinus, de door Willibrord begonnen kerstening van de Lage Landen voltooien.

Zo’n 7 eeuwen later viel het Spaanse leger van koning Filips II de Lage Landen binnen en werd in het veroverde Brussels de Raad van Beroerte ingesteld, die alle bezittingen van de 10.000 opgeroepen “ketterse” zielen verbeurd verklaarden en 1.000 van degenen die wel voor deze Bloedraad verschenen, o.m. de hertogen Van Hoorn en Egmont, en plein public een kopje kleiner maakten. De naar zijn slot Dillenburg in Duitsland gevluchte Willem van Oranje ontsnapte de dans, het pronkstuk in zijn Paleis te Brussel het Drieluik De Tuin der hemelse vreugden van Jeroen Bosch echter niet: het werd in 1568 door Alva geconfisqueerd, kwam uiteindelijk in handen van Filips II en hangt nu in het Prado museum te Madrid. Na 80 jaar oorlogvoering werd de vrijheid van godsdienst in de nieuwe republiek eindelijk een feit, maar ook de tweedeling van het christendom in katholieken en protestanten die vervolgens zelf onderling verder verdeeld raakten.

Nu lopen echter al geruime tijd de kerken leeg, sluiten hun deuren of worden gebruikt als moskeeën en zoeken de mensen steeds meer hun nog steeds bestaande religieuze behoeften te bevredigen in door guru’s oorspronkelijk uit het Morgenland ingevoerde oosterse religies en vanuit het westen overgewaaide New Age praktijken. En zo lijkt  het meer dan duizend jaar beleden “oude” christendom uitgeput te zijn en naarstig op zoek naar nieuwe krachtbronnen.

En ziedaar, na enkele tussenstops o.m. in de keizerstad Amsterdam in 2013 en in 2014 in de slotkapel te Oud-Zuilen, de geboorteplaats van Liudger, rukken er nu weer krachten op naar het hoge noorden. Dit zijn echter geenszins strijdkrachten, maar De Deugden, de even milde als strenge krachten van Het Nieuwe Christendom, die nu niet komen om te veroveren, maar juist om in vrede en vrijheid veroverd, ingenomen te worden. Zonder slag of stoot zullen zij zich echter niet overgeven; dit vergt de nodige moeite, inspanning van het begrip.

De opzet van deze vredestocht van de reizende tekst- en schilderijententoonstelling ter herkerstening van de Lage Landen in het kader van de Willehalm Ridderorde van het Woord (i.o.) zal zonder twijfel ook in het hoge noorden de nodige vragen oproepen zo niet op innerlijke weerstand stuiten, vandaar de noodzaak om verantwoording en rekenschap af te leggen in de hoop dat daarmee mogelijke bezwaren enigszins weggenomen kunnen worden. Daarbij wordt ter ondersteuning o.m. naar talrijke Willehalmweblogs gewezen en naar publicaties aan het einde van dit boek.

II.

Het voornemen van de boekpresentatie en de tentoonstelling, alwaar de 12 meditaties op de maanden van het jaar uit De Deugden samen met het schilderij voor de titelpagina (zie afb.) en de 12 illuminaties, die Jan de Kok voor deze maandmeditaties heeft geschilderd, te bezichtigen zullen zijn, werd op 14 augustus j.l. door een “Apologetische vooraankondiging” op deze blog naar buiten gebracht. Daarmee werd reeds een begin gemaakt om de nieuwe subtitel van het boek – Krachten van het Nieuwe Christendom – en de opzet van de tentoonstelling de nodige tekst en uitleg te geven; dit zal in wat volgt dus wat verder uitgewerkt worden tevens met de hoop dat het aangeslagen onuitputtelijk thema verder in een symposium, seminaar of lezing verder verdiept en daarbij inzichtelijk moge worden dat het voor de hand liggende verwijt dat met de wijziging van de oorspronkelijke ondertitel “Jaargetijden van de ziel” een vermindering van de potentiële aantrekkingskracht van het onderhavige onderwerp plaatsvindt onterecht is. Er kan juist een verbreiding optreden, mits men bereid is het Nieuwe Christendom, zoals nog aangeduid zal worden, in het verlengde van het historische Rozenkruiserdom als de vereniging van alle 12 wereldreligies op te vatten, en dat bovendien De Deugden een middel bij uitstek kunnen zijn om het door Christus Jezus gestichte Gods Rijk op Aarde voort te zetten – een Wereldvredesbond van Oases der menselijkheid waarvan het drieluik De Tuin der hemelse vreugden van Jeroen Bosch als een boegbeeld kan worden beschouwd.

 Allereerst dus het bovenbegrip “het Nieuwe Christendom”. Met deze term heeft Rudolf Steiner (1861-1925) in de eerste van zijn drie zgn. Karmavoordrachten voor leden van de Antroposofische Vereniging in Nederland op 18 juli 1924 te Arnhem gekarakteriseerd (gepubliceerd in Karmaonderzoek 3). Daarin voert hij uit dat de inspiratiebron van de door hem op aarde gebrachte antroposofie door de Aartsengel Michael en de Zijnen in de  geestelijke wereld gevormd werd, en dat de  huidige tegenstander van deze wetenschap van de Graal Het Nieuwe Arabisme is, d.w.z. de door de Arabieren voor het eerst ontwikkelde materialistische natuurwetenschap die echter met de daarvan afgeleide sociale- en geesteswetenschappen intussen tot een mensheid en aarde vernietigend algemeen beschavingsprincipe is geworden. (Het is dus niet het “oude” Arabisme als de verschijningsvorm van de toenemende radicale islam, die sinds de vroege Middeleeuwen het destijds nog florerende en nu uitgeputte “oude” christendom bedreigde en bijna overrompeld heeft, die de machtigste tegenstander van het Nieuwe Christendom is. Deze boude stelling is verder uitgevoerd in mijn inleiding op het geschrift Een nieuwe economische orde – Rudolf Steiners sociale organica van Herbert Witzenmann en vooral door hemzelf waar hij op blz. 48 schrijft: “De uitschakeling van de menselijke factor door de grootste macht ter wereld – de materialistische wetenschap” en hoe deze systematisch te bejegenen is. De nadruk ligt hier op materialistisch; de antroposofie is geen vijand van de wetenschap, in tegendeel, als hereniging van wetenschap, kunst en religie voert zij de wetenschap hoog in haar vaandel. Later zal hierop teruggekomen worden i.v.m. de petitie aan koning Willem-Alexander om een Willehalm Ridderorde van het Woord in te stellen.)

Zoals Herbert Witzenmann in zijn uitvoerige, 13-delige inleiding op het boek De christelijke inwijding en de mysteriën van de oudheid van Rudolf Steiner heeft ontwikkeld, wil dit nauwelijks tot een spiritueel cultuurfactor van belang geworden Nieuwe Christendom een stap van geloof- naar kennisgemeenschap maken. In zijn commentaar op het eerste hoofdstuk “Mysteriën en mysteriënwijsheid” schrijft hij het volgende: “Wat in het hoofdstuk opgetekend wordt over de betekenis van de grote initiatie voor de gemeentevorming en over het ervaren van het geestelijke door de gemeenteleden is opgetekend ten opzichte van die bijzondere historische situatie, waar deze gemeentevorming door de kracht van het geloof (niet van het kennen) voltrokken werd. Zijn er metamorfosen, een voortzetting van dit gebeuren, dat zich destijds door de kracht van het geloof voltrok, naar onze tijd toe, waar de mensen vanuit kenniskrachten leven? Rudolf Steiner heeft zich in zijn werk deze opgave gesteld en opgelost, om deze belevenis, die voor de geloofsgemeente doorslaggevend was, voor de kennisgemeente te vernieuwen.” (zie Das Christentum alsmystische Tatsache und Die Mysterien des Altertums, Einführung von HerbertWitzenmann, Krefeld 1988, p. 129.)

Dit Nieuwe Christendom werd door de apocalyptische, christelijk-hermetische wijsheid van Valentin Tomberg (1900-1973), de beoogde opvolger van Rudolf Steiner voor de verkondiging van de wederkomst van Christus in het etherische ("in de wolken"), wezenlijk verdiept en verder ontwikkeld (Zie vooral: De vier offers van Christus en zijn wederkomst in de etherische wereld). Dit waren indrukwekkende lezingen die hij tijdens zijn verblijf in Nederland tussen 1938 en 1944 voor de Antroposofische Vereniging heeft gehouden, eer hij zich rond 1940 genoodzaakt zag zich uit deze Vereniging terug te trekken.) In 1933 was hij vanuit Tallin te Estland, waar hij de landelijke Antroposofische Vereniging leidde, al begonnen met zijn reeks  Antroposofische beschouwingen over het Oude Testamenthet Nieuwe Testament  en De Apocalyps van Johannes. Deze werden als werkvertalingen in het voorjaar van 2014 op 13 openbare bijeenkomsten wekelijks op zondagmiddag in de slotkapel te Oud-Zuilen aan de Vecht bij Utrecht, omringd door de 12 schilderijen van De Deugden, en later in 2015 in de bibliotheek van het Willehalm Instituut te Amsterdam voor een kleine schaar toehoorders ten gehore gebracht werden. (Eerst onder de titel Het Nieuwe Christendom en toen in mei 2014 bleek dat de slotkapel in Oud-Zuilen als gebedshuis in de 14de eeuw door paus Clement IV werd gebouwd ter ere van de heilige Liudger, die daar in 742 is geboren en de door Willibrord begonnen kerstening van de Lage Landen heeft voltooid, werd deze titel afgerond tot De herkerstening van de Lage Landen door het Nieuwe Christendom.)
               
  III.

In het voorafgaande moge met behulp van de voetnoten (hier dus de links) enigszins duidelijk zijn geworden wat het Nieuwe Christendom is en wil, maar nog niet in hoeverre De Deugden en de tentoonstelling zowel daaraan alsook aan het Bosch-500 jaar een bijdrage kunnen leveren. Dit zal eerst m.b.t. laatstgenoemde getracht worden in beeld te brengen.

Nu speelt ook daarbij Valentin Tomberg een beslissende rol. Hij is namelijk degene die de antroposofische schrijver en kunsthistoricus Clement Wertheim Aymés ingewijd heeft in de geheime, christelijk-esoterische beeldtaal van Jeroen Bosch. Dit meldt Catharina Barker in deel 1 van haar baanbrekende trilogie De Tuin der hemelse vreugden van HiëronymusBosch in het licht van het weten van Christiaan Rozenkruis, waaruit blijkt dat met name aan diens drieluik, dat meestal Tuin der lusten wordt misnoemd, ruim een eeuw voor de verschijning van de Rozenkruisergeschriften van Valentin Andreae, zoals De chemische bruiloft, de leer van de Rozenkruisers ten grondslag ligt!: “Het is feitelijk Valentin Tomberg geweest, die de waarde van het werk van Bosch heeft ontdekt. Het is bekend dat Tomberg tijdens zijn tijd in Nederland dikwijls in het huis van Wertheim Aymés is geweest – onder andere ook voor voordrachten. Dit werd ons door een getuige uit die periode uit Nederland bevestigd.”

Geïnspireerd door dit onderzoek en het voortschrijdend inzicht dat Jeroen Bosch dus een vooraankondiger van het Nieuwe Christendom was, werden er ook i.v.m. het Bosch-500 jaar onder een groot spandoek met De Tuin der hemelse vreugden als boegbeeld voor een Wereldvredesbond van Oases der Menselijkheid, verspreid over het land, diverse sociaalkunstactiviteiten ondernomen die ook gefilmd werden en op YouTube te zien zijn. De eerste vond plaats voor het paleis op de Dam op 6 januari, Driekoningen. Aldaar werd het begin van een Open brief aan de koning voorgelezen, dat enkele dagen later voortgezet werd in de bibliotheek van het Willehalm Instituut. Daarin werd het idee van een Wereldvredesbond van Oases der menselijkheid onderbouwd en in verband gebracht met de in 2014 aan onze koning ingediende petitie om een civiele ridderorde van het Woord in te stellen ter hervorming van de wereldeconomie en de missie van deze Orde aan te vullen met de bevordering en bescherming van het Nieuwe Christendom. (Voor de tekst van de petitie zelf zie het eind van deze publicatie.)

De tweede sociaalkunstactie vond plaats op 2 februari bij het ruiterstandbeeld van Willem de Zwijger voor het paleis Noordeinde in Den Haag, alwaar twee petities aan koning Willem-Alexander en de Spaanse koning Felipe VI werden voorgelezen en later ingediend. De eerste, ook gefilmde petitie ging over de terugkeer van De Tuin der hemelse vreugden naar Nederland en een voorstel voor een Spaans-Nederlands initiatief om beide koninkrijken op onze Moeder Aarde om te vormen tot een tuin der hemelse vreugden. De tweede petitie was een verzoek aan beide koningen om aan de opening van de Jeroen Bosch tentoonstelling in hun openingsspeech een spirituele noot te verlenen, iets wat in principe al verhinderd werd doordat de Spaanse monarch niet kwam opdagen en onze koning zijn deelname beperkte tot slechts non-verbale, fysieke handelingen.

Tevens werden er een drietal aanvullende dia-lezingen gehouden waarin getracht werd op basis van de nieuwe onderzoeksresultaten over het werk en wezen van Jeroen Bosch zelf een spirituele noot aan de viering van het Bosch-500 jaar te verlenen: Jheronimus Bosch en de weg van Christiaan Rozenkruis op een symposium van de Stichting Christiaan Rozenkruis, Jheronimus Bosch - Ziener van het ware christendom op Pinksterzondag jl. in De Uelenspieghel en Jeroen Bosch - Zijn tijd en de onze in Den Bosch op 7 augustus, voorafgegaan door een optocht en een toespraak bij het standbeeld van de veelal miskende meesterschilder op de Bossche markt onder de titel Val en opstanding van Jeroen Bosch.

Neemt men nu ter kennis wat in het voorafgaande werd aangereikt, met name de vele verwijzingen naar verdere literatuur en de geciteerde passages daaruit, dan moge het weliswaar duidelijk geworden zijn dat er aan de viering van het Bosch-500 jaar een aanzienlijk aantal bijdragen zijn geleverd, maar nog niet in hoeverre dit ook geldt voor De Deugden en de gelijknamige tentoonstelling. Dit zal nu in het voorlaatste deel van deze Verantwoording en rekenschap getracht worden aan te tonen.

IV.

Om dit verband te kunnen leggen wenden wij ons weer tot onderzoeksresultaten uit het werk van Valentin Tomberg en Herbert Witzenmann m.b.t. het grootste, maar onvoltooid gebleven werk van Rudolf Steiner, namelijk de heroprichting tijdens de zgn. Kerstbijeenkomst in 1923 te Dornach, Zwitserland van een op het recht tot individualiteit gebaseerde algemeen menselijke maatschappij op aarde: de Antroposofische Vereniging. Tevens verwijzen wij in dit verband naar het voorwoord “Een nieuwe hoffelijkheid” van de eerste editie, dat na deze Verantwoording te lezen is. Daarin werd eraan herinnerd dat in de hemelse hiërarchieënleer, die teruggaat op de scholing van Dionysius de Areopagiet door Paulus in Athene, de Deugden als de hoge engelwezens op de 5de rang van het middelste van de drie koren ook wel Krachten, Dynamis en Geesten van beweging worden genoemd. (Zie Dionysius de Areopagiet, Verzamelde werken, Christofoor 2015. Wat hieraan ontbreekt in de vele mooie inleidingen en het commentaar van de antroposofische uitgever en diverse auteurs is tenminste een waardering zo niet uitwerking van het gegeven dat en in hoe ver Rudolf Steiner in zijn werk de hiërarchiënleer van Dionysius heeft vernieuwd.)

Welnu, door het werken met De Deugden van Herbert Witzenmann, die teruggaan op aanwijzingen van Rudolf Steiner én Madame Blavatsky, een van de oprichters van de Theosofische Vereniging, kan het o.m. opvallen hoe vaak er bewegende woorden met “kracht” in voorkomen: b.v. januari: Moed wordt tot verlossingskracht, februari: Zwijgzaamheid wordt tot meditatieve kracht en April: Devotie wordt tot offerkracht, terwijl in de tekst voor de meditatie voor de maand november: Geduld wordt tot inzicht, staat: “Geduld is de wijsheid die zich met kracht, de kracht die zich met wijsheid verbindt.” Dat De Deugden werkelijk als krachtbonnen kunnen worden ervaren, bericht de auteur aan het einde van zijn Tot slot: “5. De Deugden zijn even mild als ze streng zijn. Ze oefenen geen dwang uit, maar geven ons de kracht om onszelf de strengste eisen te stellen. De onverbiddelijkheid van het oordeel dat wij met hun bijstand over onszelf vellen, is hun grootste gave. Want daaraan hebben wij onze vrijheid te danken. - Een mogelijk nog grotere kracht gaat uit van hun mildheid…”

Een directe verwijzing naar het Nieuwe Christendom is er weliswaar niet, maar zit impliciet in de hoge kennisgraad van de tekst en de bijbehorende meditaties en in de gewaarwording van het gezegde van Christus: “Waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben Ik in hun midden” bij het uitoefenen van de Deugden.

Zodoende kan het verdere inzicht ontstaan dat De Deugden waarlijk een voortreffelijke uitvoering zijn van het zgn. sociale oerfenomeen, een van de vier door Rudolf Steiner in 1918 geformuleerde dynamische wetmatigheden die hij in aansluiting bij Goethe als volgt beschreef: “Staan twee mensen tegenover elkaar, dan poogt de ene mens steeds de ander in slaap te wiegen en de andere mens probeert steeds wakker te blijven. Dit echter is, om in de geest van Goethe te spreken, het oerfenomeen van de sociale wetenschap.” (De andere drie objectief geldende wetmatigheden zijn: De sociologische grondwet (1898): “Als de culturele ontwikkeling van de mensheid begint, streeft deze naar het ontstaan van sociale verbanden; het belang van de enkeling wordt voorshands aan het belang van die instellingen opgeofferd; de verdere ontwikkeling leidt er evenwel toe dat de enkeling zich uit de groepsbelangen bevrijdt en tot een vrije ontplooiing van zijn behoeften en van zijn capaciteiten komt.”; de sociale hoofdwet (1905/1906): “Het welzijn van een geheel van samenwerkende mensen is des te groter, naarmate de enkeling minder aanspraak maakt op het resultaat van zijn arbeidsprestaties, dat wil zeggen naarmate hij meer daarvan aan zijn medewerkers afstaat en naarmate meer van zijn behoeften niet uit eigen prestaties, maar door de prestaties van de anderen wordt bevredigd.” en de Idee van de driegeleding van het sociale organisme oftewel de Sociale organica (vanaf 1917): vrijheid in het geestesleven, gelijkheid in het rechtsleven en broederschap in het economische leven. Zie Dieter Brüll, De sociale impuls van de antroposofie, Zeist 1985 die de eerste was die deze vier wetmatigheden chronologisch heeft uitgewerkt, maar met de vierde iets tekort is geschoten omdat hij, zoals hij zelf aangeeft, het begrip sociale organisme en in dat verband de universele betekenis van de impuls van de Kerstbijeenkomst niet behandeld heeft.) Dit sociaal oerfenomeen is in De Deugden met name uitgewerkt in de maandmeditaties van augustus: Medelijden wordt tot vrijheid en die van september: Hoffelijkheid wordt tot tact van het hart, waar het gaat om geestelijke vereniging met de ander. (Het oerbeeld voor deze geestelijke vereniging is de eenwording door metempsychose van de twee Jezuskinderen tijdens hun bezoek aan de tempel van Jerusalem. De bron voor deze niet schriftelijk vastgelegde uitspraak is Herbert Witzenmann. Zie het voor de kerst verschijnende boek De Jezusmysteriën –Rudolf Steiners Evangeliënchronologie en de Christusprofetie van Zarathoestra.)
Zo kunnen De Deugden als een handboek voor de stichting van een nieuwe adel van de geest worden beschouwd, een edele ridderschap van het Woord met de missie om de hoge omgangsvormen van de hemelse Deugden onder de mensheid op te brengen om op die wijze het door Christus Jezus gesticht Gods Rijk op aarde kracht bij te zetten.

Hier sluiten wij aan bij een uitspraak van Valentin Tomberg over de relatie tussen de laatste drie Zaligsprekingen en de Grondsteenmeditatie die Rudolf Steiner bij de heroprichting van de Antroposofische Vereniging aan haar toevertrouwd heeft, een uitspraak die hij terloops in een voetnoot bij hoofdstuk 5 “Zielsmatige ontwikkelingswegen en geestelijke lotswegen in samenhang met de zaligsprekingen van de Bergrede” van zijn Antroposofische beschouwingen over het Nieuwe Testament weergegeven heeft: “Wie de grondsteenmeditatie van Rudolf Steiner met het bovenstaande vergelijkt, zal kunnen begrijpen, dat vandaag op een geheel andere wijze de laatste drie spreuken van de zaligsprekingen door Rudolf Steiner zijn opgestaan. Want bij deze drie spreuken van de Vader, de Zoon en de Geest gaat het om een opstanding van de drie laatste Zaligsprekingen van de Bergrede.” (Tomberg werkte in die tijd tegen het einde van de dertiger jaren aan een driedelig meesterwerk Die Grundsteinmeditation Rudolf Steiners, waarvan het derde deel “De Grondsteenmeditatie van Rudolf Steiner als openbaring van de ware verhouding tussen mens en natuur” in 1938 in Nederland is verschenen (nog niet vertaald).

Hiermee wordt dus aangegeven – daar de Zaligsprekingen immers aanwijzingen van Christus Jezus zijn over de voorwaarden voor het bereiken van Gods Rijk op aarde – dat deze grondsteenmeditatie, die dus als een nieuwe vorm van deze aanwijzingen kan worden beschouwd, een van de grondpijlers is waarop Rudolf Steiner de Antroposofische Vereniging als een nieuwe vorm van dit Gods Rijk heropgericht heeft.

Ja, éen van de grondpijlers van dit vernieuwd Rijk, want dat er een tweede is wordt vaak binnen de Antroposofische Vereniging over het hoofd gezien, om niet te zeggen veronachtzaamd, namelijk de uit 15 statuten bestaande constitutie van de Antroposofische Vereniging. Daarvan zei Rudolf Steiner tijdens de bespreking van deze statuten op de Kerstbijeenkomst 1923/24 dat het centraal bestuur slechts een taak uit te voeren had, namelijk de verwerkelijking van de door hem geformuleerd en met kleine wijzigingen door de oprichtingsbijeenkomst en later door de leden wereldwijd unaniem aangenomen 15 statuten, en dat daaruit “een volledig beeld kan worden geschapen wat het bestuur ooit zal doen.” Daarna kondigde hij meteen een daarmee samenhangende structurele opgave van het bestuur aan: “Daardoor is ook de mogelijkheid geschapen overal op reële bodem te staan waar zulke verenigingen ontstaan, zoals bv. De Goetheanum Bouwvereniging. En het zal in de volgende dagen de opgave zijn om tussen het bestuur dat zich gevormd heeft en de Goetheanum Bouwvereniging de overeenkomstige relatie te vormen.” (Zie Rudolf Steiner Die Weihnachtstagung zur Begründung der Allgemeinen Anthroposphischen Gesellschaft 1923-1924, Dornach 1963, blz. 101 ff.) Het allereerste wat hij vervolgens over deze Kerstbijeenkomst in het eerste nummer van het Ledenblad berichtte, geeft aan hoe innig hij de relatie zag tussen de Antroposofische Vereniging en de antroposofische beweging in de geestelijke wereld, oftewel het Nieuwe Christendom, nu dat hij de taak als voorzitter van de Vereniging op zich genomen had, namelijk een vereenzelviging van de voorheen gescheiden Vereniging op aarde en de beweging in de geestelijke wereld. Daarmee was niet zozeer zijn fysieke aanwezigheid op aarde de garantie voor deze vereenzelviging van “hemel en aarde”, maar het begrijpen en realiseren door het bestuur van de in de statuten verankerde vorm, de lichamelijkheid van de Vereniging: “De Antroposofische Vereniging een vorm te geven zoals die de antroposofische beweging voor haar verzorging behoeft, dat is wat met de zojuist beëindigde Kerstbijeenkomst beoogd was. Een zodanige vereniging kan geen abstracte richtlijnen of statuten hebben. Want haar grondslag is gegeven in de inzichten in de geestelijke wereld die als antroposofie voorhanden zijn”.( Rudolf Steiner, Die Konstitution der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft und der Freien Hochschule für Geisteswissenschaft, Dornach 1966, blz. 27.)

Het is de grote verdienste van de schrijver van De Deugden geweest om in zijn onderzoek over de grondslagen van de Antroposofische Vereniging en haar onderzoek- en onderwijscentrum het Goetheanum, Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen, aan te tonen, dat deze twee grondpijlers, d.w.z. de Grondsteenmeditatie en de Constitutie van de Antroposofische Vereniging uiteraard uit een en dezelfde bron zijn gegoten om deze mensengemeenschap tot een schaal voor de inwoning van het Nieuwe Christendom dienstbaar te maken. Dit werd al aangeduid in de Nieuwjaarstoespraak van 6 januari, Driekoningen op de Dam en zal nu hier nog iets verder aangetoond worden.

Na een inleiding “Het scheppen van een bovenwereld” begint Herbert Witzenmann zijn reeks “Sociaal-esthetische studies ter spiritualisering van het beschavingsprincipe”, dat onder de titel Handvest der menselijkheid – De principes van de Algemene Antroposofische Vereniging als levensgrondslag en scholingsweg integraal na te lezen is met een actueel voorwoord van de vertaler en twee verhandelingen over “Het wezen van de Vrije Hogeschool” en “Het geestelijke Goetheanum”, als volgt: “Lycurgus [bekende Spartaanse wetgever uit de Griekse Oudheid], die soms ten onrecht met een rol perkament in zijn hand wordt afgebeeld, heeft geen geschreven woord achtergelaten. Hij heeft de richtlijnen die mensen kunnen volgen bij het oprichten van de gemeenschapsbouw (men ervoer ze destijds als ‘wetten’) in de harten der werklieden ingeprent. Want de harten van deze bouwlieden zelf waren de bouwstenen en het daaruit opgetrokken gebouw zou (daarop vertrouwde Lycurgus) zolang bestaan als zijn woord in de harten zou blijven leven.

Rudolf Steiner heeft vaak benadrukt dat het vastleggen van de doelen van een gemeenschap in schriftelijke vorm geen recht zou kunnen doen aan het gemeenschapsleven. Hij heeft even nadrukkelijk verklaard dat een dergelijke gemeenschap alleen haar weg zou kunnen vinden, indien ze zich voortdurend inzet voor de steeds bewustere verheldering van haar doeleinden. Hij heeft deze gemeenschap echter ook een uiterlijk zichtbare woonplaats gegeven in het Goetheanumgebouw. Hij heeft aan deze bouw in de letters van zijn literaire werk een tweede, voor fysieke ogen, zichtbare gestalte gegeven. Maar zoals het fysieke Goetheanumgebouw in leven moet worden gehouden door de bouw der harten, welks bestemming het is hem spiritueel te doordringen, zo zou het letterbouwwerk instorten, indien het niet door de spirituele bouw van de Hogeschool zou worden gedragen, die uit het kennisstreven van die kennisgemeenschap ontstaat die Rudolf Steiner de naam ‘Antroposofie’ en een nieuwe doop door de Kerstbijeenkomst van de jaarwisseling 1923/24 heeft gegeven. Daarom moest in vele van die boekdelen, waarvan het de taak zou zijn om een echo van het gesproken woord van Rudolf Steiner vast te houden, de zgn. aantekening van de Hogeschool afgedrukt worden. De zin van deze aantekening was te verklaren en te behoeden dat een mededelende verbinding van haar inhoud met de ontgoddelijkte wereld van onze tijd slechts op een spiritueel rechtvaardigende wijze plaats zou kunnen vinden, wanneer gelijktijdig een deze beschermende, door een gemeenschap gedragen verbinding met de goddelijk-geestelijke wereld gevonden zou worden. Losgemaakt van deze verbinding wordt een dergelijke uitgave zinloos en bedenkelijk. Het is onmiskenbaar duidelijk dat de betekenis van deze aantekening ver boven de bladzijden uitreikt waarop het afgedrukt werd en voortaan afgedrukt zou moeten worden: het omvat dus in wezen niet alleen het hele literaire werk, maar überhaupt het hele oeuvre van Rudolf Steiner. De verbinding van de Vereniging (in de buitenwereld) met de beweging (in de geestelijke wereld) moet als een onverbrekelijke begrepen worden, wanneer de Antroposofische Vereniging niet in een toestand wil terugvallen, die haar opdracht en daarmee het gebeuren van haar heroprichting verloochent.”

In zijn 3de Sociaalesthetische studie Vormgeven of beheren – Rudolf Steiners sociale organica/ Een nieuw beschavingsprincipe verdiept Herbert Witzenmann het inzicht in de opdracht en het gebeuren van de heroprichting van de Antroposofische Vereniging. Mede aan de hand van de uitspraak van Rudolf Steiner tijdens de Kerstbijeenkomst dat deze Vereniging radicaal met al het normaal “verenigings-achtige” breekt, toont hij o.m. aan dat dit breken bestaat uit de structurele, organische scheiding tussen het voorstellingsmatige beheer en het in zuiver denken verlopende vormgeven. Alleen een eendrachtige mensengemeenschap dat met elkaar in het zuivere denken, en dus niet in het aardse voorstellen, verbinding zoekt en vindt kan, als het ware, een graal vormen voor de inwoning van hogere wezens. Daarmee wordt natuurlijk niet beweerd dat het beheersmatige geen belangrijke rol speelt, maar dat dit onderschikt en ondersteunend dient te zijn aan de vormgevende krachten en dus niet het omgekeerde, zoals vandaag de dag veelal het geval is en ja, ook helaas in de huidige verschijningsvormen van de Antroposofische Vereniging, zowel in Nederland als in Zwitserland en elders.

Het Nieuwe Christendom is dus ook niet verschoond gebleven van kinderziekten. Deze zijn terug te voeren op zowel een structurele oorzaak als een tragisch, menselijk tekort. Structureel, omdat de door Rudolf Steiner beoogde relatie tussen het bestuur van de Antroposofische Vereniging en de Goetheanum Bouwvereniging– een “eenvormige verhouding tussen de individuele, zakelijke activiteiten” zoals hij het noemde – niet tot stand kwam, en dat dus tot op de dag van vandaag de Antroposofische Vereniging een “gemengde koning” is gebleven en als zodanig geen of nauwelijks opvang kan bieden aan het Nieuwe Christendom ter genezing van de mensheid en aarde. (De schrijver dezes beroept zich op meer dan 40 jaar lidmaatschap in de Antroposofische Vereniging in Zwitserland en later hier te lande. In 2012 en herhaald in 2014 heeft hij zich tevergeefs als kandidaat gesteld als voorzitter om de hier aangeduide, nodige structurele hervormingen door te voeren. Zie de Willehalm leesblog  Het nieuwe voorzitterschap

Anderzijds ontstond er een menselijk al te menselijk tekort bij de oorspronkelijke bestuursleden doordat deze zich niet wisten te houden aan de persoonlijke, strenge morele voorwaarden tegenover de geestelijke wereld die Rudolf Steiner hen aan de vooravond van de Kerstbijeenkomst stelde voor het wel of niet slagen van deze stichting, zoals hij het noemde. Zij moesten met behulp van een meditatie, die Rudolf Steiner ook al eerder aan de priesters bij de oprichting van de Christengemeenschap had toevertrouwd, namelijk de gelofte afleggen gezamenlijk een onbreekbare “Buddhi-bond” te sluiten die echter onherroepelijk uit elkaar zou vallen, zodra een van hen aan persoonlijke ambities ten prooi zou vallen. Het droevig gegeven dat geen van hen aan deze geestelijk-morele voorwaarde kon voldoen en dat dit, na zo lang zwijgen, eindelijk naar buiten is gekomen, is te danken aan het occulte onderzoek van Willy Seiss.  (Volgens het bericht van een van de bestuursleden in spé Albert Steffen van deze zgn. Esoterische Stunde (ES) noemde Rudolf Steiner ook een door hem niet nader genoemde vierde persoonlijkheid als lid van dit oorspronkelijk bestuur. Deze vierde persoonlijkheid was Valentin Tomberg. Op de desbetreffende blog is ook de tekst van de meditatie en de bevindingen van het onderzoek van Willy Seiss te lezen.

Wat hier dus als een tragisch noodlot voorligt, is het verzuim c.q. de nalatigheid van de genoemde centrale bestuursleden om aan de enige hen door Rudolf Steiner gestelde opgave te voldoen, d.w.z. het realiseren van de statuten, met name het allereerste statuut dat luidt: “De Antroposofische Vereniging dient een vereniging van mensen te zijn die het zielenleven van de enkeling en van de samenleving willen verzorgen op basis van een kennen van de geestelijke wereld.” Het moge duidelijk zijn dat het verwezenlijken van alle verdere 14 statuten, die in het geheel de meso-sociale vorm van het nieuwe driegelede, universeel geldende beschavingsprincipe, de sociale organica behelzen, afhankelijk  is van het verwezenlijken van dit eerste statuut.

Nu pas komen we na deze noodzakelijk voorbereidende overwegingen aan het punt om te kunnen begrijpen in hoe ver de uitspraak gerechtvaardigd is dat De Deugden als krachten van het Nieuwe Christendom en de gelijknamige tentoonstelling ook een verdere bijdrage aan de viering van het Bosch-500 jaar kunnen leveren. Want zoals aangeduid kan met een beroep op de nieuwe onderzoeksresultaten het werk van Jeroen Bosch als een vooraankondiging van het Nieuwe Christendom worden beschouwd en met name zijn drieluik De Tuin der hemelse vreugden als een inspirerend boegbeeld voor het vormen van een Wereldvredesbond van Oases der menselijkheid als onderdeel van Gods Rijk op Aarde. En gezien de tragische ontstaansgeschiedenis van de Antroposofische Vereniging en haar huidige, zo ver van haar oerbeeld verwijderde verschijningsvorm die hier te berde werd gebracht, is het is niet de vraag of nu wel of niet de impuls van de Kerstconferentie om een nieuw beschavingsprincipe in te luiden en uit te dragen geslaagd is, maar geldt veelmeer de vaststelling dat deze stichting plaatsgevonden heeft en dat, ondanks alles, daaraan aangesloten kan worden. En daarvoor zijn het middel bij uitstek de 12 in dit werk aangereikte Deugden – krachten van het Nieuwe Christendom. Want daarin worden de mannelijke Deugden van moed, rechtvaardigheid en trouw op een nieuwe manier verenigd met de vrouwelijk geloftes van gehoorzaamheid, kuisheid en armoede en zijn ze daarom waarlijk het middel bij uitstek voor riddermonniken om onze Moeder Aarde verder om te vormen tot een Tuin der hemelse vreugden, d.w.z. een Wereldvredesbond van Oases der menselijkheid in de Imitatione Christi, de navolging van Christus, van Thomas a Kempis. (Ook m.b.t. het verenigen van de ridderlijke deugden en de geloftes van de monniken als de grondslag voor een spirituele ridderschap onder het motto “Michael-Sophia in nomine Christi” levert het werk van Valentin Tomberg wezenlijke aanknopingspunten. Zie de weergave van zijn voordrachten in 1938 te Rotterdam in Innerlijke Ontwikkeling en  de christelijke rozenkruisers-weg (Achamoth Verlag, 2015). Verder is in dit verband  het boek van Willy Seiss te noemen Okkulte Erkenntnisse über de Antroposophische “Bewegung” en zijn uitgebreid Chakra-Werk – Der Weg der höheren Erkenntnisse auf der Grundlage der Chakra-Kunde, 37 occulte onderwijsbrieven die hij van 1991 tot  voor zijn dood in 2013 heeft doen uitgaan. Daarin brengt hij zeer waardevolle inzichten van Valentin Tomberg uit diens nalatenschap te berde alsook eigen occult onderzoek en zelfs mededelingen van Rudolf Steiner e.a. uit het hiernamaals. Hij beschouwt dit als een soort persoonlijke opdracht van Rudolf Steiner om een vervolg te schrijven op diens werk Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere werelden? Dit Chakrawerk is alleen verkrijgbaar bij de uitgever Achamoth Verlag.)

Welnu, de omvorming van onze Moeder Aarde tot een tuin der hemelse vreugden behoort nu juist tot de missie van de in 2014 aan koning Willem-Alexander ingediende, in 2015 en dit voorjaar verder onderbouwde petitie om als aanvulling op de Militaire Willemsorde van het Zwaard, waarvan onze monarch de grootmeester is, een Willehalm Ridderorde van het Woord in te stellen in dienst van Het Nieuwe Christendom. Deze petitie, die hier al vaker ter sprake is gekomen, ligt,  doorgestuurd bij de koning, nog steeds inhoudelijk onbeantwoord ter behandeling bij de Kanselarij van Nederlandse Orden. Hier zal ten slotte nog kort op ingegaan moeten worden in een poging om ook hier de vermoedelijke weerstand en zelfs spot en hoon die een dergelijk initiatief pleegt op te wekken, tegemoet te komen.

V.

De beoogde Ridderorde van het Woord is, evenals de Militaire Willemsorde, genoemd naar de historische hoofdfiguur Willehalm van het gelijknamig heldendicht van de Duitse graaldichter Wolfram von Eschenbach over de Frankische middeleeuwse Willem van Oranje, stichter van het oorspronkelijke Oranjehuis, paladijn van Karel de Grote en schutspatroon van de ridders. Hij was tevens een der laatste beschermheren van het Keltisch christendom en, evenals de Apostel van de Friezen, Liudger een leerling van Alcuinus, die overigens ook een werk over de Deugden heeft geschreven: De Virtute voor de christelijke vorming van ridders en andere edelen van het Karolingische Rijk van Karel de Grote. Als opperbevelhebber van diens leger in de Spaanse Mark hield Willehalm de uit Spanje invallende Moren tegen bij de slag om Barcelona in 801 en al eerder in 793 bij de rivier Orbieu tussen Narbonne en Carcassonne. 
Hiernaar verwijst impliciet Rudolf Steiner in zijn toespraak  t.g.v. de grondsteenlegging van het eerste Goetheanum in Dornach, Zwitserland op 20 september 1913, dat in het Duits te lezen is in het 1976 verschenen boek Die Weihnachtstagung als Zeitenwende van Rudolf Grosse, voorzitter van de Algemene Antroposofische vereniging van 1957 tot 1975. Bij mijn weten is het, in zijn geheel niet in een Nederlandse vertaling te lezen is, ook niet in het boek De Grondsteen van Willem Zeylmans van Emmichhoven, de eerste secretaris-generaal van de Antroposofische Vereniging in Nederland. Deze toespraak is te lang om hier in zijn geheel weer te geven, daarom beperken we tot de actuele passage, waarin Rudolf Steiner het heeft over het fysieke gevecht dat onze voorvaderen moesten leveren tegen de “ahrimanische [d.w.z. satanische] aanstorm van de Moren” en dat wij, “doorgloed van het vuur der liefde”  nu in een grote, geestesstrijd moeten  voeren:

“Wanneer we de roep van de mensheid om het verlangen naar de geest kunnen horen en het waarheidsgebouw willen optrekken van waaruit steeds meer de boodschap van de geest verkondigd dient te worden, wanneer we dit voelen in het leven van de wereld, dan begrijpen wij onszelf deze avond op de juiste manier. Dan weten wij – niet in hoogmoed en niet in overschatting van ons streven, maar in deemoed, in overgave en offerbereidheid weten wij dat wij zijn moeten in ons moedig streven de voortzetters van die geestelijke arbeid die in het Avondland is teweeg gebracht in de loop van een voortschrijdende ontwikkeling van de mensheid, die echter eindelijk door de noodzakelijk tegenstroming van de ahrimanische krachten daartoe moest leiden dat de mensheid heden aan een punt staat waar de zielen verdorren, verloederen moesten, indien die kreet van verlangen naar de geest niet gehoord zou worden. Voelen wij, mijn lieve zusters en broeders, deze angsten. Zo moet het zijn, wanneer we verder mogen strijden in die grote geestesstrijd, die een strijd is doorgloed van liefde; in die grote geestesstrijd waarvan we de voortzetters mogen zijn die ooit gevoerd is door onze voorvaders toen ze daarginds de ahrimanische aanstorm van de Moren afgeweerd hebben.”

Na het neerleggen van zijn zwaard speelde vervolgens deze eerste Willem van Oranje als de legendarische Meester Kyot uit de Parzival van Wolfram von Eschenbach niet alleen een beslissende rol in de tot standkoming van het graalkoningschap van Parzival, maar zorgde hij er ook voor dat dit historisch gebeuren in de 9de eeuw via een mondelinge traditie aan het nageslacht kon worden overgeleverd. Dit laatste blijkt uit het erudiete onderzoeksverslag Willem van Oranje, Parzival en de Graal – Wolfram von Eschenbach als historicus van Werner Greub dat het Willehalm Instituut in 2009 uitgegeven heeft en waarvan een nieuwe editie in de maak is.

Zoals dus het “oude” christendom door het “oude” Arabisme, de verschijningsvorm van de islam, werd bedreigd, en nog steeds zo, zo wordt het Nieuwe Christendom bedreigd door het Nieuwe Arabisme, de door de Arabieren ingeluide materialistische wetenschap, waaraan natuurlijk de hele wereld voor haar technische vooruitgang ook schatplichtig is, maar die veelal ongemerkt op sluipende wijze veel meer ellende en slachtoffers veroorzaakt heeft dan de radicale islam. Want eigenlijk gaat van dit Nieuwe Arabisme de allergrootste bedreiging voor de mensheid uit doordat enerzijds het denkbeeld van de mens als een wezen van lichaam, ziel én geest alsook het denkbeeld van zijn door vrijheid, gelijkheid en broederschap geïnspireerde samenleving verloren dreigt te gaan en zo een oorlog van allen tegen allen dreigt te ontketenen  (Dit is met name verder uitgewerkt in de sociaal-organische verhandeling van Herbert Witzenmann: Geldordening als bewustzijnskwestie – Een nieuw financieel stelsel vereist een nieuw beschavingsprincipe (Amsterdam 2009). Daarin schrijft hij, op blz. 17:

“De lichaamscultus cultiveert de handhaving van het lichaam en de vermeerdering van diens gemakken. Hij leidt echter tot het tegendeel van waarin hij geïnteresseerd is, namelijk tot lichaamsvernietiging en ecologische catastrofe. - Dit zijn echter t.o.v. de radicale vernietigingswerking die van de lichaamsverering uitgaat, nog vernietigingswerkingen van een mindere soort. Want de absolute, definitieve vernietiging is de vernietiging van de betekenis van de lichamelijkheid en de belichaming. De betekenis van de fysiologische basis van ons bestaan is immers om de grondslag voor onze vrijheid, voor onze ideële zelfproductie te zijn. Wanneer ons lichamelijk bestaan tot de rang wordt verheven om ons geestelijke bestaan aan het concentrische inzetten van vaardigheden te ketenen i.p.v. het vrij te maken, wordt het van zijn betekenis beroofd. Deze vernietiging van zijn betekenis is de radicaalste vorm van lichaamsvernietiging en daarmee mensenvernietiging. De lichaamscultus moet dus tot existentiële mensenvernietiging leiden, die veel vreeswekkender is dan de materiële. Indien de lichaamscultus al zijn deelnemers in een bedrijf verstrikt, waarin een ieder deelneemt aan de vernietiging van de betekenis van het menselijk lichaam en daarmee van de menselijkheid überhaupt, viert hij de oorlog van allen tegen allen. Ik geloof dat iedereen zich tegenwoordig moet afvragen, of hij aan de voorbereiding van die oorlog wil deelnemen of liever aan het voorbereiden van maatregelen die deze oorlog kunnen voorkomen.”)

Anderzijds heeft de impuls van de Kerstbijeenkomst ter heroprichting van een algemeen menselijk maatschappij op aarde in het licht van het Nieuwe Christendom door middel van een nieuw beschavingsprincipe, de sociale organica, ondersteund door de drie andere hier reeds genoemde dynamische wetmatigheden, (nog steeds) geen doorbraak heeft gevonden, is het geen cultuurfactor van betekenis is geworden, zoals Rudolf Steiner dat hoopte. (Die hoop, ja vurige verwachting dat de antroposofie i.s.m. verwante stromingen voor een doorbraak aan het einde van de vorige eeuw zou zorgen, sprak hij uit aan het einde van zijn reeds hier aangehaalde drie karmavoordrachten in Arnhem in augustus 1924. Wel verbond hij hieraan een voorwaarde, namelijk dat de Antroposofische Vereniging haar werk goed zou doen, anders zou er barbarisme uitbreken…)

Voor dit Nieuwe Christendom in al haar facetten wil dus de nieuwe Ridderorde van het Woord (i.o.) zich inzetten, dit beoogt zij te helpen uitdragen. Of zij zich officieel nu als werkgroep op zakelijk (thematisch) gebied bij de Antroposofische Vereniging van de Kerstbijeenkomst aan dient te sluiten, iets waartoe de oorspronkelijke statuten een mogelijk biedt, dan wel zich als een zodanige eenzijdig uit te roepen, deze vraag moet in overleg met degenen beantwoord worden die zich geroepen voelen zich bij deze Orde aan te sluiten dan wel daartoe uitgenodigd worden. En natuurlijk hangt deze constitutionele vraag ook af van het antwoord van Zijne Majesteit op de aan hem in 2014 ingediende petitie.

Ik sluit deze verantwoording en rekenschap af met de hoop dat de beoogde opzet ervan enigszins geslaagd is en dat de koning erdoor gemotiveerd moge worden mij van een repliek te dienen. (Update: Intussen heeft de Kanselarij der Nederlandse Orden in een brief van 30 november 2016 de petitie aan de monarch afgewezen, omdat daarin geheel geen noodzaak werd gezien. Het streven gaat door.)

Robert Jan Kelder
Willehalm Instituut
Amsterdam 14 september 2016
P.S. Dit boek is verkrijgbaar bij de boekhandel De Zaailing in Amsterdam of van de Uitgeverij Willehalm (info@wilehalm.nl



Geen opmerkingen:

Een reactie posten